De meeste sciencefictionfilms waren tot 1968 tevreden met een verdwaald slijmmonster of een bescheiden buitenaardse invasie. Maar ‘2001: A Space Odyssey’ wilde niks minder dan de hele menselijke evolutie laten zien. Alleen al die enorme spanwijdte maakt de film zelfs nu nog tot een van meest ambitieuze ooit gemaakt.
Het gaat niet alleen om het wat. Het gaat vooral om het hoe. Om in jargon te blijven: de film was een quantumsprong in hoe je verhalen kunt vertellen. In de eerste minuut bestaat alleen het duister: het onmetelijke onbekende van het universum. Dan stijgt de camera langzaam op vanachter de maan en kijk je over de maan en de aarde naar de zon, terwijl de vijf tonen van ‘Also sprach Zarathustra’ van Richard Strauss klinken. Drie hemellichamen in de majestueuze duisternis. ‘De dageraad van de mens’, lees je in beeld.
Kubrick laat de aapachtige wezens op aarde het gereedschap ontdekken, geïnspireerd door het verschijnen van een metershoge zwarte monoliet. Die steen kunt u al naar gelang uw levensovertuiging zien als een buitenaardse entiteit, een god of als een abstracte verbeelding van het onkenbare in het universum. Hoe dan ook, de aap gooit het gereedschap de lucht in, dat al draaiende in een ruimtestation in een baan om de aarde verandert. Plotseling zijn we miljoenen jaren verder in de evolutie.
En dit zijn nog maar de eerste tien minuten van de film. De mens heeft overwonnen. Maar dan verschijnt op de maan opnieuw een zwarte monoliet.
Overbodig gebabbel
Niet alleen als verteller was Kubrick baanbrekend met ‘2001’, hij liet ook zien dat sciencefiction een genre is waarmee je serieuze verhalen kunt vertellen.
De film verscheen een jaar voordat de eerste mens op de maan stond en betekende een kleine revolutie in het verbeelden van ruimtereizen. Kubrick liet de ruimteschepen geluidloos door het vacuüm glijden: geluid bestaat niet in de ruimte. Een realisme dat de makers van ‘Star Wars’ tien jaar later blijkbaar onhaalbaar achtten, gezien de hoeveelheid schreeuwerige ruimtegevechten.
Bovendien – huzarenstukje – liet Kubrick door een ingenieursbedrijf twee enorme roterende decors bouwen om kunstmatige zwaartekracht aan boord te simuleren.
Dan nog twee beslissingen die anno 1968 behoorlijk vernieuwend waren. Er zit al weinig dialoog in de film – slechts twintig van de pakweg 140 minuten – en die twintig minuten bestaan vooral uit overbodig gebabbel. Kubrick vertelt het verhaal met beelden en – tweede slimme beslissing – met muziek.
Hij had een soundtrack laten componeren, maar koos uiteindelijk voor de muziek die hij zelfs steeds bij het schrijven had geluisterd.
An der schönen, blauen Donau
Daarom horen wij vijftig jaar later nog steeds Richard Strauss in de openingsscène. En ‘An der schönen, blauen Donau’, de wals der walsen, van Johann Strauss, zodra het ruimteschip zich aan het ruimtestation koppelt. Alsof het om een dans van de technologie gaat. Immers: in 2001 loopt de evolutie van de mens gelijk op met die van technologie. Het is dan nog maar de vraag wie of wat zal overwinnen.
Het beste bewaarde Kubrick tot het einde. Een einde dat veel kijkers bij de première verbijsterd achterliet, zo vernieuwend was het. Kubrick begon de film bij de dageraad van de mens en eindigt met de sprong naar een nieuwe, hogere vorm van bewustzijn. In werkelijkheid laat die nog altijd op zich wachten, maar ‘2001’ gaf toen al een indruk van hoe die eruit kan zien.
(tekst: Trouw)